Engeland is van oudsher het paradijs van kruidige, pittige warme dranken, het land van de punch en de groc, van de egg-nogs en de night-caps. Men kan als argument hiervoor aanvoeren, dat Engeland dan ook wel het klimaat heeft om een cultuur van koesterende warme dranken op te bouwen. Zeer juist, maar als dit alleen van de hoedanigheid van het klimaat afhing, wat zouden wij dan wel een ongelooflijk assortiment van dergelijke dranken moeten bezitten... Vele van de Engelse recepten voor warme bierdranken zijn eeuwen oud, het wemelt ervan in oude Engelse boekjes, en wij mogen rustig aannemen dat de grote tijd van warme bierdranken daar zo omstreeks 1600 moet hebben gelegen, toen Engeland immers een burcht van levenskunst geweest moet zijn, een eiland weerklinkend van muziek en bekergerinkel, geurend naar goed gebraad en kruidige sausen. 'Merry' is het sleutelwoord voor het Engeland van Queen Bess en King James, 'merry' het rijmwoord in één van de verrukkelijkste drinkliedjes, ooit geschreven, het drinklied uit de Catch Club Collection van Henry Purceil:
I gave her cakes, I gave her ale
I gave her sack and sherry
I kist her once, I kist her twice
And we were wondrous merry
I thougt she was afeard
Until she stroke my beard,
And we were wondrous merry.
Merry my heart, merry my cocks,
merry my sprights,
Merry my hey down derry,
I kist her once and I kist her twice.
And we were wondrous merry.
'Merry' was men, als men tijdens de lange najaars- en winteravonden bijeenzat in de herberg of in de huiskamer. Met rosse gloed vlamt het open vuur in de schouw, grillige schaduwen werpend op de donkere balken van de lage zoldering, op de glanzend gewreven tafels en stoelen, en als de noordwesterstorm giert in de schoorsteen, geeft het vuur de storm spottend antwoord in een brede vonkenregen. Het zijn goede geluiden, die in deze kamer klinken, het knappen van de gloeiende houtblokken, af en toe het kletteren van een regenbui tegen de kleine glas-in-lood-ruitjes, het rinkelen van de bier 'tankards', de bescheiden, zilveren tonen van de luit en het zachte neuzige zingen van een viola da gamba. De 'tankards' zijn nimmer leeg, want de grote ketel, waarin de 'Brown Betty' of de 'Tewahdiddle' dampt en geurt is welhaast onuitputtelijk en steeds weer opnieuw kunnen de bekers worden volgeschept. De gloed van het vuur en de gloed van het warme bier kleurt de wangen rood en doet de ogen glanzen, en geeft élan aan de liedjes, steeds maar weer andere en nieuwe liedjes. Want Engeland is in deze dagen een borrelende bron waaruit muziek zo fris als bronwater onuitputtelijk te voorschijn stroomt. 'Ale is the true liquor of life', zingt men in Londen. 'Ale is een dokter, een sterk worstelaar, die iedereen velt, die hij ontmoet. Ale maakt de grond glibberig, ook al is die niet nat, van ale was het schuim waaruit Venus werd geboren, ale is onsteffelijk, kom, laten wij nog een rondje drinken, want ale houdt ons uit het graf, hoewel het ons vloert.' Hier hebben wij enkele van die oude Engelse recepten voor warme bierdranken opgenomen. Want ook Nederland kent vele donkere en gure avonden, waarop een pul 'Yard of Flannel' bij het vuur hart en geest kan verwarmen, en ons verzoenen met ons barre klimaat. Er zijn tweeërlei historische gebeurtenissen. In de eerste plaats de spectaculaire, waar iedereen over praat en waarvan iedereen weet op het moment dat zij gebeuren, zoals het uitbreken van een oorlog en het sluiten van wapenstilstand met alle veldslagen die daar tussen liggen. Die gebeurtenissen zijn inderdaad wereldschokkend, maar zij worden meestal gauw bijgezet in het Panthéon der Historie. Na verloop van een betrekkelijk korte tijd leven zij vrij stoffig en vervelend voort in geschiedkundige werken en schoolboeken. De tweede soort van historische gebeurtenissen is op het moment van het gebeuren niet zo spectaculair. Dikwijls blijven ze volkomen onopgemerkt, behoudens wellicht door betrekkelijk weinig mensen in de naaste omgeving. Zij krijgen geen hoofdstuk, zelfs geen paragraaf toebedeeld in historische werken en pas veel later, soms zelfs eeuwen later, worden ze toch als belangrijke gebeurtenis in het verleden erkend. Zij hebben geen evolutie of politieke verschuiving meegebracht en niettemin blijken ze voor ons dagelijks leven en ons eenvoudig geluk van groot belang. Zo'n gebeurtenis, met een voor bierkenners vérstrekkende betekenis, maar aanvankelijk alleen van belang voor een kleine groep van ambachtslieden in een bescheiden hoekje van ons bescheiden landje, deed zich voor in het Jaar Onzes Heren 1676.
In dat jaar viel namelijk de benoeming van Peter Cuyper tot Gilde-meester van het plaatselijk Brouwersgilde in Groenlo, toen Grol of ook wel Grolle genoemd. Voor Peter zal dit een grote dag zijn geweest. Reeds eerder had hij de meesterproef afgelegd en van een jong, zelfstandig ambachtsman was hij inmiddels uitgegroeid tot een degelijke, en vakbekwame en gezaghebbende brouwer, een sieraad tevens van de burgerij in het oude vestingstadje. Het lag voor de hand, dat deze Peter Cuyper Gildemeester werd, toen Niclaes Hillebrandt aan de beurt was om als zodanig af te treden. De taak van een Gildemeester in Grol staat nergens omschreven, maar gezien de inhoud van de eigenhandig geschreven 'Staet ende Rekenunghe van Peter Cuiper als Gildemeester sijnde van het Brouwer Gilde so van d'ontfank als d'uitgaeve van sijn administratie,' mag worden aangenomen dat hij penningmeester en waarschijnlijk tevens secretaris van het Gilde is geweest, een knappe prestatie voor een van oorsprong eenvoudige kuiperszoon.
Stellen wij ons zijn kinderjaren voor! De jonge Peter zal vaak hebben gespeeld in de vatenmakerswerkplaats van zijn vader. Het ligt voor de hand, dat hij als kleuter op handen en voeten rondscharrelde tussen grote blokken eikenhout en dat hij - daarop steunend - leerde lopen. Ongetwijfeld heeft de kuipersknecht hem dikwijls weggetrokken uit de buurt van scherpe bijlen, van zagen en van schaven. De kruidige geur van edel eikenhout en de harsige lucht van brouwerspek, zijn hem waarschijnlijk altijd bijgebleven. Die brouwerspek, waarmee de vaten van binnen werden bekleed, zal door de jonge Peter dikwijls misbruikt zijn om er poppetjes van te kneden. Als vader Cuyper zijn vaten bij de brouwerij van Mijnheer Neerfeldt in de Kevelderstraat in Grolle moest afleveren, mocht hij weleens mee en zo begon het nobele brouwersambacht hem te trekken. De zolder, waarop de zakken met gerst waren opgeslagen, met z'n verborgen hoekjes, waarin hij weleens oude bierkruiken vond, de moutkelder, waarin de mout vochtig werd gemaakt en daardoor ontkiemde, de lekkere geur van de gekiemde mout, die lichtelijk gebrand werd, het brouwhuis met zijn glanzend koperen ketels en de vooral in de winter aangename warmte, de gistkelder, koel en vervuld met de typische lucht van gistend jongbier, trokken hem bijzonder aan. Omdat hij toen nog erg jong was, zal ook de geheimzinnige sfeer in de brouwerij, waarin van goede gerst, kruidige hop en kristalhelder bronwater een edele drank als Grolsch werd gebrouwen, er niet vreemd aan zijn geweest, dat hij zijn vader vroeg om bij Mijnheer Neerfeldt brouwersleerling te mogen worden en tot gezel te worden opgeleid. Hij heeft er met veel plezier gewerkt. Mijnheer Neerfeldt was streng en rechtvaardig en een zeer kundig brouwer, die zijn wijsheid graag aan Peter overdroeg. De vreugde, die deze in zijn werk had, werd - toen hij tegen de achttien liep en inmiddels brouwersgezel geworden was - gepaard aan zijn plezier in de struise blozende brouwersdochter Jenneken. Dat waren nog eens tijden. Voortdurend bezig zijn met het brouwen van goudgeel gerstenat, fris en vol van smaak en met een aroma dat zijn weerga niet vond en tevens eerst heimelijk en later met goedkeuring van Mijnheer Neerfeldt vrijen - in de oud-Hollandse betekenis van het woord, waar niets oneerbaars in stak - met des brouwers dochter.
Na een kortstondige verlovingstijd, smaakte Peter Cuyper het genoegen met haar te kunnen huwen en in de loop van dat huwelijk schonk zij hem vijf kinderen, waarvan gelukkig één zoon, die hem later als brouwer opvolgde.
Ook Geertruid, Gerritje, Aaltje en Anneke, stuk voor stuk lieve meisjes, maar weleens behoorlijk lastig voor hun enig broertje Herman, groeiden voorspoedig op en vonden elk een aanvankelijk oppassend man. De jonge Peter had dus al spoedig begrepen dat zijn toekomst niet zozeer zou liggen in de vaten van zijn vader op zich zelf, als wel in wat er in de vaten zou worden bewaard. Noch Peter Cuyper zelf, noch zijn ongetwijfeld lieftallige Jenneken, zullen hebben beseft hoe belangrijk de stap van Peter was, toen hij de kuiperij van zijn vader verliet om de brouwerij van zijn schoonvader te betreden, een brouwerij die Willem Neerfeldt in 1615 had gekocht en waarin tot 1854 Grolsch gebrouwen is.
In dat jaar werd de Grolsche brouwerij verplaatst naar een nieuw complex buiten de stadswal, omdat het eeuwenoude huis in de Kevelderstraat beslist te klein geworden was. Noch Peter Cuyper, noch zijn vrouw hebben beseft dat nu, na drie eeuwen, zijn naam een begrip is voor een goed, volgens alle regelen van eerlijk en degelijk vakmanschap gebrouwen bier. Het besluit van Peter Cuyper om brouwer te worden heeft de grondslag gelegd voor Grolsch en nog steeds wordt bij de Grolsche Bierbrouwerij voortgebouwd op het vakmanschap van deze brave Gildemeester. De brouwerij van Willem, de vader van Jenneken Neerfeldt, was dus al oud toen Peter Cuyper er in stapte. Het was een van de zeer vele brouwerijtjes die toen nog overal in Nederland bestonden. Maar de bloeitijd was tegen het eind van de zeventiende eeuw voorbij. Toen immers brachten de schepen van de Oost-Indische-Compagnie steeds meer van de beide exotische 'cruyden' thee en koffie naar West-Europa. En wat geen verbodsbepalingen van de wereldlijke overheid, noch banvloeken van de Kerk ooit hadden kunnen bereiken, dat bereikten theeblaadjes en koffiebonen: het bierverbruik daalde en veel kleine brouwerijen moesten de strijd opgeven. De narigheden begonnen in het westen, waar de brouwers op allerlei manieren hebben geprobeerd om de teruggang van het bierverbruik te stuiten. Volgens folio 97 van Liber 13 van de Resoluties van de Vroedschap van Rotterdam dd. 9 juli 1663 werd in de vergadering van die Vroedschap gelezen een request van de 'Brouwers van dese Provincie aen de Edel Grootmogende Heeren Staten van Hollandt ende Westvrieslandt te presenteren', in welk verzoekschrift de brouwers te kennen gaven hun gedachten te hebben laten gaan over middelen tot herstel van het vervallen brouwerijbedrijf sijnde een van de considerabelste ende capitaelste neringhe deser Provincie. De brouwers meenden een heel eind op streek te komen indien onder meer: de belasting van twee stuivers op een ton bier zou worden afgeschaft; de wijntappers zouden worden verplicht minstens 26 tonnen bier per jaar te tappen; orde zou worden gesteld op het ongeregelde wijndrinken; het aantal wijntappers tot een bepaald maximum zou worden teruggebracht (ziehier een voorloper van de Drankwet); orde zou worden gesteld op het brouwen ten plattelande met behulp van Siroop, honing en tamarinde; het brouwen door particulieren zou worden verboden; de kuipers geen ondeugdelijk vaatwerk zouden mogen leveren. De Prediker heeft het gezegd en Werumeus Buning heeft het herhaald: 'Er is niets nieuws onder de zon'.
Ook hier reeds het verschijnsel: als het - vaak door eigen schuld, bijvoorbeeld traagheid, en het zich niet aanpassen aan gewijzigde omstandigheden - niet goed gaat, probeer dan ten koste van een ander verbetering te krijgen. Het heeft overigens niet geholpen. Een groot aantal zwakke broeders ging voor de economische bijl en alleen de brouwers die hun vak verstonden, hard werkten en zich aanpasten aan de nieuwe tijd, behielden een redelijk bestaan.
In 1697 komt de thee voor het eerst voor op rekeningen van buurtmaaltijden als 'vrouwtjestabak, gezegd thee'. In 1678 verscheen van de scheepsarts Cornelis Bontekoe het werk. Tractaat van het Excellente kruyd Thee. Wat later kwam de koffie als deftige en moderne drank de thee gezelschap houden. Men dichtte zowel de thee als de koffie wonderkrachten toe als geneesmiddel tegen scorbuut en graveel. Dat was trouwens met nieuwigheden vaker het geval. Zoals in de tweede helft van de achttiende eeuw toen aan het Franse Hof chocoladedranken in de mode kwamen. Uit Mexico waren cacaobonen geïmporteerd en de daarvan bereide drank was in de ogen van de hofdames een levenselixer, totdat een hunner een enigszins gekleurd kind kreeg, hetgeen aan het gebruik van chocolatl werd geweten. 'Niets in deze wereld is volmaakt', een conclusie in zijn algemeenheid juist, doch door de Franse courtisanes ten onrechte uit deze gebeurtenis getrokken. Op het Nederlandse platteland hield men zich voorlopig nog wel aan het oude vertrouwde bier, en ook degelijke Hollandse families in de stad moesten aanvankelijk niet veel hebben van de nieuwlichterij van koffie en thee. Bij hen stond nog steeds - evenals bij het voorgeslacht - bij elke maaltijd de bierkan op tafel. Gelukkig lag Grol ver verwijderd van de frivole en ietwat snobistische steden van het westen en Peter Cuyper zal in zijn brouwerij nog weinig last van de nieuwe dranken hebben ondervonden. Helaas is er van hem geen portret bewaard gebleven, alleen zijn handschrift en zijn handtekening.
Maar ook in een handschrift kan een portret verborgen zijn. En daaruit komt Peter naar voren als een rustig en vriendelijk man, geen fantast, geen man om het breed te laten hangen, maar eenvoudig en betrouwbaar, kortom precies zoals wij ons een Grolsche meesterbrouwer uit 1676 voorstellen. Peter Cuyper, degelijk gekleed in wollen broek en wambuis, elke morgen voorzien van een schone kraakhelder gesteven spierwitte kraag, dank zij de zorgen van Jenneken en haar boden. Een puntig baardje en een royale knevel, aanvankelijk blond en later meer peper- en zoutkieurig.
Heldere rustige Oost-Nederlands-blauwe ogen en een met de jaren wassend embonpoint, toen nog geen verontrustend verschijnsel, maar een bewijs van waardigheid en welstand. Na de vrede van Munster was het leven in Grol niet bijster opwindend meer. Overigens hadden de inwoners van het vestingstadje wel hun bekomst van opwinding. Het beleg van Maurits in 1598 en dat van Frederik Hendrik - de Stedendwinger - in 1627, waren in alle opzichten akelige evenementen geweest.
Heldere rustige Oost-Nederlands-blauwe ogen en een met de jaren wassend embonpoint, toen nog geen verontrustend verschijnsel, maar een bewijs van waardigheid en welstand. Na de vrede van Munster was het leven in Grol niet bijster opwindend meer. Overigens hadden de inwoners van het vestingstadje wel hun bekomst van opwinding. Het beleg van Maurits in 1598 en dat van Frederik Hendrik - de Stedendwinger - in 1627, waren in alle opzichten akelige evenementen geweest.