De Grollenaren waardeerden de rust, maar dat nam niet weg dat een leven zonder feest een lange reis zonder herbergen is. Mede omdat Peter Cuyper behalve brouwer ook herbergier was, zal hij elke passende gelegenheid tot feestvieren gretig hebben aangegrepen, waarbij zijn eigen bier hem ongetwijfeld voortreffelijk smaakte. De voornaamste feestelijke feiten in het zakelijke leven van een Grolsche brouwer waren de wisseling van Gildemeesters en de jaarlijkse teerdagen. Op 18 oktober 1676 trad Niclaes Hillebrandt als Gildemeester af en werd zijn plaats door Peter Cuyper ingenomen. Het werd - hoe kan het anders - een klinkend feest ten huize van de aftredende functionaris. Men begon met de consumptie van een halve ton bier, maar deze vermocht der heren dorst niet te lessen. Toen men dit besefte, moesten er in allerijl een paar knechts naar de brouwerij om er nog veertig liter bij te halen.
Ze waren niet eenkennig, de Groische brouwers en ook niet neringziek, want na afloop van de vergadering kwam men terecht bij Jaentien Loesinck, een waardin die hun - behalve haar lieftalligheid - ook nog een liter brandewijn verschafte.
De dag daarop moest de gilderekening worden afgesloten. Ook dat was weer een gebeurtenis op zichzelf, waaraan nog eens honderd liter bier te pas kwam. Zo komt men wel onder de indruk van de drinkvaardigheid van de Grolsche brouwers uit die tijd en men krijgt grote bewondering, niet alleen voor de kwantiteit die zij konden verstouwen, maar ook voor de kwaliteit van het Grolsch, want ware die niet zo goed geweest, de heren hadden er niet zoveel van gedronken. En als de gilderekening dan afgesloten was, kwam er een jaar van hard werken; van het kopen van gerst, van het opslaan en het vermouten, van het brouwen en het gisten en van verkoop en boekhouding. En dat alles werd door Peter Guyper nauwkeurig bijgehouden, voor zover het 't Gilde betrof. Bij het met moeite lezen van zijn 'Staet ende Rekenunghe' is het alsof alle daarin omschreven handelingen aansturen op het jaarlijks gildefeest, een Breugheliaanse uitbarsting, doorbraak uit de beslotenheid van het dagelijkse leven. Het waren levenskunstenaars, die Grolsche brouwers. Van een dorre en saaie aangelegenheid als het afsluiten van de boeken wisten ze een daverend feest te maken. Zakenlieden uit onze tijd zouden er een voorbeeld aan kunnen nemen. De grauwe en in droge cijfers bijkans stikkende januari-maand zou er aan glans en gezelligheid aanzienlijk bij winnen. De Gildebroeders namen er op zijn minst drie dagen voor, de zogenaamde teerdagen, die ook bij andere gilden, zoals de Spillendraaiers en de Doekmakers een plek van blauwe lucht betekenden in een hemel die veelvuldig grijs was. Gedurende die teerdagen was elk van de broeders afwisselend gastheer voor de anderen.
Men trok van huis tot huis, het vaandel voorop, keurde van het varken uit de kuip en van de worsten aan de zoldering, prees de kookkunst van de huisvrouw en spoelde de hevige dorst – noodzakelijk gevolg van veel gepraat, gezang en zoutigheden - met kannen bier weer uit de keel. Die teerdagen verliepen volgens een vast patroon, dat elk jaar opnieuw resulteerde in de apotheose van een uitbundig gildefeest. Was er onvoldoende geld in kas, dan moest dat geld er komen. Ze collecteerden niet, gingen niet met lijsten rond, organiseerden fancyfairs noch loterijen, maar kwamen eenvoudig bij elkaar 'om de restanten te innen', dat was het nalopen van openstaande posten en het incasseren van alles wat te vorderen viel.
De taken werden onderling verdeeld en aan de schuldenaren van het Gilde werd uiterst vriendelijk verzocht om eindelijk eens te betalen. Men deed zulks met genoegen om gast op 't gildefeest te kunnen zijn. Omdat het manen dorstig maakte, hadden de amateur-deurwaarders vrij drinken. Was dan het geld verzameld en wist men zeker feest te kunnen vieren, dan moest de stok gevonden worden om de hond te slaan. Het gildefeest werd één dag uitgesteld. Men wist toen al dat het bezit het einde van 't verlangen was en gunde zich een hele dag om na te gaan of feesten wel verantwoord was. Dit heette officieel 'het delibereren off men sol teeren', een discussie die de hoofden en kelen zo verhitte, dat meer dan een ton bier - al weer op kosten van het Gilde - verkoeling brengen moest.
En dan, de derde dag, het jaarlijks gildefeest. 'De Gilde viert, de Gilde juicht'. De rijkversierde achterzaal van Peter Cuyper's herberg, onmiddellijk naast zijn brouwerij gelegen, was nauwelijks groot genoeg om alle gasten te bevatten, maar had het voordeel dat het halen van meer bier een kwestie van minuten was. En dat was in De Clock van groot belang, want op die ene avond dronk men niet minder dan 1100 liter Grolsch.
Rechts van de tapkast stond een lange eiken tafel, beladen met een berg van glanzend-bruine, oven-warme krakelingen.
Daarnaast de rekken met de lange Goudse pijpen en stenen potten, vol van 't edele kruid toeback. En aan de andere kant de fiedelaars en pijpers, gewone muzikanten, maar die in 't groot rumoer van hand- en hakgeklap ontstegen aan de dagelijkse sleur
Die morgen hadden ze de Mei gehaald, een boom, diep uit het bos, die later op de dag versierd met strikken en oktoberbloemen - het middelpunt geweest was van het dansen op de Markt.
De Gildebroeders met hun vrouwen stroomden binnen, eerst wat bedeesd nog, maar later op de avond ongeremd. Het eerste uur verliep heel rustig, maar toen de Dominee geweest was en de Pastoor en toen de Heeren van de Magistraet vertrokken waren, toen Gildemeester Peter Cuyper zich met de overluyden teruggetrokken had in 't hoekje van de zaal, onder de overloop die naar de gastenkamers leidde, toen barstte 't gildefeest in volle omvang los. Een warreling van kleuren, een werveling van klanken, van 't wit van Brussels kant en glanzend-blank gesteven kragen, van 't vurig rood, van 't eikegroen en van ’t plavuizen-blauw van wambuizen en broeken, vermengd met vrouwelijke elementen als 't donkerrode keurslijf, wat losjes met een gele veter dichtgeknoopt. Er zijn nog veel gegevens en getallen te vermelden, van maten en van prijzen uit die tijd, van wat de gildeknecht verdiende en de meid die alles op moest ruimen nadat de allerlaatste gasten waren weggegaan.
Maar wat doen cijfers en historische gegevens op zo'n gildefeest. Voor wie er meer van weten wil. Hier kan men het vinden.
EEN AFSCHEID, MAAR NIET VOOR EEUWIG
Moe van het reizen, het vertellen en het schrijven, zit het gezelschap nu te rusten in Peter Cuyper's herberg, vlak bij zijn brouwerij, de benen uitgestrekt naar het lustig brandend open vuur, dat flakkerende schaduwen op witgekalkte muren werpt. Het avondmaal, met soep van jonge duiven en met gestoofde paling in het groen van verse kruiden, met ham in korstdeeg en kapoenen, goudglanzend aan het spit gebraden, met appeltaart en boerenkaas en krakelingen, dat alles rijkelijk met Grolsch besproeid, was bijna overdadig, zoals de bierreis op zich zelf, begonnen in Sumerië, met Grol als pleisterplaats. Met Peter Cuyper, rond 1660 eigenaar van de Grolsche Bierbrouwerij, begon een nieuw hoofdstuk in de geschiedenis van het bier. De brave Gildemeester zal nooit hebben vermoed, dat hij - na drie eeuwen - de hoofdfiguur zou worden van een bierboek. Zijn nederige brouwerij is een modern bedrijf geworden, aanvankelijk alleen in Groenlo en later ook in Enschede. Zijn kleine, steen omrande ketels op een vuur, gestookt met harde turf, zijn uitgegroeid tot reuzen van roodkoper met stoom verhit. Zijn 'kleine kelder' met de houten tobben, waarin het jonge bier ontstond, is nu een zaal met lange rijen kuipen van zilverwit metaal, omrand met heldergele tegels. Zijn trots, de 'grote kelder' met eikenhouten fusten, waarin het bier tot rijpheid kwam, is in de loop der eeuwen geworden rot een reeks van stille witte ruimten, waarin het Grolsch in kolossale vaten zijn rijpe, ronde, frisse smaak verkrijgt. De outillage en het brouwgereedschap van de Gildemeester zijn veranderd; zijn vakmanschap bleef voortbestaan, en gretig drinkt men nog het verse bier, gebrouwen in zijn trant, het Grolsch, dat afgetapt in beugelflessen en in pijpjes, precies hetzelfde is als in de vaten die de kastelein - de meestertapper - met graagte voor zijn gasten aanslaat. Het eerste deel van het verslag van deze bierreis door meer dan vijftig eeuwen is nu beëindigd. In uw gedachten hebt u veel gezien en veel gehoord. Waarschijnlijk hebt u af en toe gelachen of op zijn minst geglimlacht - toegeeflijk soms - en nu en dan verbaasd of gegeneerd of niet-gelovend de schouders opgehaald. Wij hopen niettemin dat deze reis u heeft geboeid en dat u het gezelschap straks opnieuw zult volgen, wanneer het - uitgerust en fris - beginnen zal aan het tweede deel, met Peter Cuyper's brouwerij in Grol als uitgangspunt. Gij bierkenners, heft nu met ons het glas ter nagedachtenis aan deze Grolsche Gildemeester en aan allen, huisvrouwen en priesteressen, brouwers en brouwsters, herbergiers en waardinnen, gruiters en andere belastingambtenaren, goden en godinnen, koningen en keizers en andere doodgewone mensen, die vóór en na Peter Cuyper hebben bijgedragen tot het brouwen en het tappen, tot het drinken en genieten, tot de roem en tot de glorie van het bier.
GROLSCHE BIERBROUWERIJ N.V.
Literatuurlijst en een lijst van medewerkers.
Het tweede deel waarover gesproken werd is er helaas nooit gekomen en dus moeten we het hier bij laten. We hopen echter dat U met veel plezier dit verhaal gelezen hebt. Met vriendelijke groet.
DE WORTKETEL.